Wat kun je doen met perspectief en verteller?

Werken met perspectief

Wat kun je als schrijver zoal met perspectiefwisselingen? Dus een deel van je verhaal vertellen vanuit een ander gezichtspunt? Dat zal ik je duidelijk maken aan de hand van het boek Het zwijgen van Maria Zachea van Judith Koelemeijer.

In dit boek kijken de twaalf volwassen kinderen van Maria Zachea beurtelings terug op hun jeugd. De oudste eerst, de jongste laatst. Maria Zachea zelf kan niet meer praten na een hersenbloeding.

De schrijver, Judith Koelemeijer, is het kleinkind van Maria Zachea. Koelemeijer begint haar familiegeschiedenis met een ik-verteller. In de inleiding is zij zelf aan het woord. Dit zijn de eerste regels:

“Ik geloof niet dat ze me nog herkent. Maar zeker weten doe ik het niet, want ze blijft me strak aankijken. ‘Dag oma’, zeg ik. ‘Ik ben de dochter van Piet.’”

Deze familiegeschiedenis begint dus vanuit het perspectief van de schrijver. Een ander woord voor perspectief is trouwens gezichtspunt.

Alwetende vertelinstantie

In hoofdstuk 1 is er geen ik-verteller meer, maar een alwetende verteller. Op neutrale toon wordt het doen en laten van de oudste dochter, Jo, vanaf een afstandje beschreven. We lezen over haar gedachtes en overwegingen, we gaan terug naar de jaren ’50, toen Jo nog een kind was. We krijgen mee hoe de relatie van Jo met haar ouders was. Een paar regels uit dit hoofdstuk:

‘Toen Jo op haar dertigste trouwde, had ze nog lang heimwee gehad naar haar familie. Ze was de oudste van dertien broers en zussen. De jongste was pas tien op het moment dat zij de deur uit ging.’

Je ziet dat Judith Koelemeijer in hoofdstuk 1 een ander perspectief heeft gekozen, namelijk dat van Jo. Koelemeijer gebruikt bovendien een andere verteller. In de inleiding was er een ik-verteller, in hoofdstuk twee werkt ze met de alwetende vertelinstantie.

In de vervolghoofdstukken komt steeds een ander kind aan bod. Koelemeijer blijft bij de alwetende verteller. Zo wisselt ze in elk hoofdstuk van perspectief, totdat ook de jongste haar verhaal heeft gedaan.

Hoofdstuk 13 is een nawoord. Hier is Koelemeijer zelf weer aan het woord.

Conclusie:

  • Dit familieverhaal is vanuit dertien perspectieven verteld. De twaalf nog in leven zijnde volwassen kinderen van Maria Zachea plus een van de kleinkinderen, te weten de schrijfster, Judith Koelemeijer.
  • Er is één ik-verteller (inleiding en hoofdstuk 13) en één alwetende verteller (hoofdstuk 1 tot en met 12).

Zoals je ziet kun je in een boek dus zowel van verteller wisselen als van perspectief. Je verhaal wordt er interessanter door, veelzijdiger en over het algemeen ook objectiever. De een beweert dit, de ander dat. Wat de een niet weet, kan de ander vertellen.

In een volgend blog zal ik laten zien wat Alfred Birney met perspectiefwisselingen en met de verteller doet in De tolk van Java.

Terug naar jouw project en de beginvraag:

Vanuit wiens perspectief zou jij je familiegeschiedenis kunnen vertellen?

Speel hier eens mee. Maak een lijstje van de belangrijkste figuren in jouw familieverhaal. Zet vervolgens achter elke naam welk stukje van het verhaal hij of zij zou kunnen vertellen. Wat voegt het toe als niet alleen oom Frank vertelt hoe het er thuis aan toe ging, maar ook de vijftien jaar jongere tante Mien?

Perspectief is nauw verweven met ‘de verteller’. Lees ook mijn blog over ‘de verteller’ in een levensverhaal of familiegeschiedenis.